Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zullen [13]Zijn aangezicht zien, en [14]Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. 13. Dat is, Zijn majesteit en heerlijkheid, om deze deelachtig te zijn; gelijk van de engelen gezegd wordt, Matth.18:10, en van alle gelukzaligen in den hemel; Matth.5:8; 1 Joh.3:2. 14. Namelijk als hem toebehorende en eigen zijnde en daarvan openlijk belijdenis doende; gelijk ook de hogepriester in het Oude Testament op zijn voorhoofd een gouden plaat droeg, waarop geschreven was: de heiligheid des Heeren. Zie hiervan nadere verklaring hfdst.3 vs.12, en hfdst.14 vs.1.